Het bitterzoete voorrecht van de ballingschap: interview met de Syrische dichter Ghayath Almadhoun
(De laatste jaren is de ster van de Palestijns/Syrische dichter Ghayath Almadhoun in heel Europa gerezen. In Nederland was hij diverse malen op televisie te bewonderen, schitterde hij op het festival Winternachten, ging hij een samenwerkingsverband aan met dichteres Anne Vegter [Ik hier jij daar], en werd zijn dichtbundel Weg van Damascus voor poëzie-begrippen een bestseller. Ik was een van de eerste Nederlandse journalisten die hem uitgebreid sprak. Het interview verscheen eerder in de tijdschriften Soemoed en ZemZem, en op de website van Het Grote Midden Oosten Platform. Mijn eigen site was ik vergeten. Bij deze de omissie hersteld.)
DOOR CARL STELLWEG
De Palestijns/Syrische dichter Ghayath Almadhoun (geb. 1979), van wie een selectie gedichten onder de titel ‘Weg van Damascus’ in Nederlandse vertaling verscheen, liet iedereen die hem dierbaar was achter zich toen hij in 2008 asiel aanvroeg in Zweden. Maar hij won er ook iets mee dat essentieel is voor zijn schrijverschap.
Op een zomerdag in 2014, op een zonovergoten terras aan een kade in Amsterdam-noord, met een glinsterend panorama van het IJ op de achtergrond, doet Almadhoun – robuuste gestalte, woest lang haar, guitige oogopslag – verslag van zijn onwaarschijnlijke levenstraject. Ook verklapt hij een aantal geheimen over zijn poëtisch oeuvre, waarin drama en humor een aansprekend huwelijk zijn aangegaan.
De Nakba-dood
‘Mijn grootvader stierf toen hij 33 was. Jong, ja, maar niet heel ongebruikelijk in die tijd. Er waarde iets rond dat de Naqba-dood werd genoemd. Het was 1950, twee jaar ervoor was de staat Israël gesticht en waren er honderdduizenden Palestijnen verdreven: wij noemden – en noemen dat – de Naqba, de ramp.
Veel families kwamen in vluchtelingenkampen te leven, in miserabele tenten, en waren alles kwijt. Zo ook mijn familie, die in Ashqelon woonde en in Khan Younis, in de Gazastrook, terecht kwam. Vanwege onze patriarchale cultuur waren deze omstandigheden vooral voor mannen moeilijk te verdragen.
De schande dat zij hun gezin niet langer fatsoenlijk konden onderhouden woog zo zwaar op ze dat sommigen het letterlijk bestierven. Zo wordt althans het hoge dodental onder relatief jonge Palestijnse mannen in die dagen verklaard. Waaraan konden ze anders zijn doodgegaan?’