De warme geometrie in het werk van Hans van den Tol
Ik woon in een bijzondere wijk in Rotterdam: het oude terrein van de gemeentelijke drinkwatervoorziening, met veel markante, semi- industriële gebouwen uit de 19de eeuw, waarvan enkele tot monument zijn uitgeroepen. Kroonjuweel is een uit 1873 stammende watertoren, die de wacht houdt bij de Maas op het punt waar de rivier groots en meeslepend het stadshart in zwenkt. Het is de oudste nog bestaande watertoren van Nederland, naar het schijnt, maar sinds 1978 is hij niet meer als zodanig in gebruik. Tegenwoordig biedt hij huisvesting aan opmerkelijke mensen met opmerkelijke talenten als Hans van den Tol.
Ik kom graag bij hem langs, want Hans is een aimabele, intelligente man met een leuk, mild-sardonisch gevoel voor humor. En trouwens ook een prima kok. Bovendien krijg ik geen genoeg van het fenomenale uitzicht op de Maas die de twee hoge boogramen in zijn keuken bieden. Je mag stellen dat Hans heeft geboft met zijn woonruimte. Die hoeft niet met meubels te worden verfraaid, en die bezit Hans dan ook bijna niet, wat me ook al voor hem inneemt. In zijn huiskamer staan een lange werktafel met een oude Apple-computer en iets dat lijkt op een bank. C’est tout. Veel belangrijker zijn de grote, zeer in het oog springende schilderijen aan de muur. De eerste keer dat ik bij hem op bezoek was vroeg ik hem natuurlijk hoe hij daaraan was gekomen en wie ze had gemaakt. Te oordelen naar de kwaliteit, moesten ze een vermogen hebben gekost. Het antwoord was van een roerende eenvoud. De schilderijen waren van zijn eigen hand.
Ik liet het hem niet merken, maar voelde onversneden bewondering. Ik wist dat Hans allerlei talenten had; dat hij ooit zakelijk succes oogstte met patronen voor wandbekleding waarvoor hij eigen software had ontworpen; en dat hij oude filmposters restaureerde, een prachtig vak waarvan ik me niet kan voorstellen dat het veel beoefenaars kent. Hier ziet u hem aan het werk, maar u moet beslist even naar zijn site gaan om u ervan te vergewissen wat er bij dat restaureren van filmposters komt kijken en hoe mooi die posters zijn.
Kijk, het implementeren van beleidsvormen, het aansturen van werkprocessen, of het evalueren van pilotprojecten – ik heb echt een geweldig respect voor mensen die om wat voor reden dan ook ervoor kiezen zich met dergelijke zaken onledig te houden. Er zal vast wel enig doel mee worden gediend, al heb ik geen idee welk en klinkt een en ander mij als vreselijke malligheid in de oren. Maar wat ik pas echt knap vind, dat is wanneer iemand een hele grote oude Bollywood-filmposter in oude luister kan herstellen. Dat vind ik van een welhaast onschatbare waarde – een clichématige formulering, maar ze drukt precies uit wat ik bedoel. Ook al ben ik nog nooit naar een Bollywood-film geweest en zou ik zo’n film misschien niet eens kunnen uitzitten – dat doet er nauwelijks toe. Hans’ noeste arbeid verricht hij in dienst van de schoonheid, niet meer en niet minder. Zijn ambacht is in economisch opzicht misschien van ondergeschikt belang, maar in al die andere opzichten die er nog meer zijn, hoogst relevant. Stel dat er geen mensen meer zijn die zich in het zweet werken om mooie dingen voor het bederf te behoeden: wat baat dan nog al dat implementeren, aansturen of evalueren? Dat heeft dan ook geen zin meer. Dan mogen we met z’n allen terug naar de wildernis, het oerwoud, de savanne, de ijsvlakte en wat dies meer zij, want dan is de beschaving toch ten einde.
Maar ik dwaal af. Het gaat hier om Hans’ schilderijen, waarvan u boven dit stukje al een prachtig specimen ziet. Die maakten mij duidelijk dat mijn buurtgenoot, die ik niet bijzonder diepgaand maar al wel een jaar of twintig ken, niet alleen een nobel ambachtsman is – ik schrijf dit zonder ironie – maar ook een kunstenaar. Dat zegt hij niet, want hij heeft geen pretenties. Dat zeg ik. En waarom zeg ik dat? Wel, Hans is om te beginnen geen kladschilder, wat hij doet ziet er technisch knap uit. Maar wat meer is: je ziet in een oogopslag dat hij er zijn hele hebben en houden in heeft gestopt. Dat spat van zijn doeken af. En dat is een kenmerk van waar kunstenaarschap: niet alleen talent en techniek, ‘een zekere vaardigheid in het tekenen van poppetjes’ zoals Simon Carmmiggelt ooit het genie van Rembrandt schertsend omschreef, maar oprechte overgave.
Enfin, ik vroeg hem of hij van plan was zijn werk te exposeren. Wat bleek? Hij had laatst een balletje opgegooid. Maar kreeg te horen dat men hem nog ‘te veel zoekende’ vond. Hij zei het zonder bitterheid. Zelf voelde ik ogenblikkelijk grote ergernis opkomen.
Hier klonk weer eens de Terreur van het Thema. De Dwang van de Definitie. Sterker nog: dit riekte naar het syndroom van het Unique Selling Point. Als je het beschaafd wil houden, rep je van ‘een achterliggende idee’. Maar was het niet Vladimir Nabokov die zei: ‘Mediocrity thrives on ideas?’
Zo is het maar net.
Naar mijn opvatting heeft een galeriehouder geen oordeel uit te spreken over de onderwerpen van een kunstenaar en al helemaal niet over de vraag of deze onderwerpen enige samenhang vertonen. Hij moet kijken naar kwaliteit. Is deze aanwezig, dan staat hem slechts één ding te doen: exposeren. De galerie volplempen met kwaliteit en verder geen gelul. Niks thema, richting, of achterliggende idee. Laat staan Unique Selling Point. Maar dat zit er natuurlijk uiteindelijk achter: de dwangneurose van de marketing. Het idee dat alles tot product moet worden ingeperkt, etikettering en rubricering behoeft. Omdat het anders wel eens niets zou kunnen opleveren. Of minder dan het had kunnen opleveren. Zelfs indien het gaat om zaken waarvan de verhandelbaarheid niet het dominante aspect is. Verhandelbaarheid is tegenwoordig altijd het dominante aspect. Daarbij wordt over het hoofd gezien dat kwaliteit uiteindelijk bijna altijd loont. Dat kwaliteit zijn eigen Unique Selling Point is. Voor wie geduld heeft en niet te snel aan rendement denkt.
Maar goed. Soms moet een mens zich aanpassen. Dus als men er op blijft staan, op een ‘thematisch verhaal’ of weet ik veel, dan wil ik wel even in m’n handen spugen. Dan zal ik eens even, ten behoeve van Hans, wat uit m’n duim zuigen. Niks moeilijks aan, eigenlijk. Komt-ie: Hans maakt zowel figuratief als non-figuratief werk. In beide gevallen valt echter zijn minutieuze en heldere penseelvoering op. Hans’voorstellingen zijn zo exact dat ze een vervreemdend en zelfs biologerend effect hebben. Nergens treedt echter kilheid of steriliteit op. De geometrie van zijn abstracte werken is warm en organisch, wat niet verwonderlijk is, omdat ze is ontleend aan de natuurlijke werkelijkheid, zoals bij dit werk, ‘Campbell’ geheten.
Of dit doek, een van mijn favorieten, ‘Sunset’:
De figuratieve schilderijen ademen een zekere verstilling, door de klare lijn, alsof de door Hans vastgelegde taferelen in hun bewegingen, maar ook in hun stemmingen, of sfeer, zijn betrapt. Het resultaat is dat het werk zich niet opdringt, een zekere distantie kent, en tegelijkertijd krachtig van uitdrukking is, als een gebalde vuist. Ook vermoedt men een zekere humor, of ironie, zoals bij dit portret van de gevreesde Australische kunstcriticus Robert Hughes, met het omgevallen beeld op de achtergrond.
Die combinatie van toegewijd vakmanschap, afstand, subtiliteit en onderliggende intensiteit. Dat is wat ik zo mooi vind aan Hans’ werk.
Waarvan hier meer is te zien, als u links op ‘Hans van den Tol’ klikt.
Gewoon mooi dus! groet, Eveline
Nooit geweten dat Hans ook dit soort prachtige schilderijen maakte. Bedankt voor de eyeopener. groet, Valentina