Hawjan

Waarom de islamitische wereld science fiction nodig heeft

‘Ik ben Hawjan…
Hajwan, de zoon van Mihal al-Fayhie
Een jonge man van begin in de negentig
Ik zal je mijn verhaal vertellen
Een verhaal dat pas een paar jaar geleden is begonnen, toen ik Sawsan ontmoette… het Menselijk Wezen.
Maar weet je wat? Ik praat liever niet met types die mij zien als een eenogig gedrocht met hoorns en geitenpoten. Wij djinns moeten altijd vreselijk lachen om die onnozele monsterlijke voorstellingen die jullie van ons maken.”

Smeuïge openingszinnen, afkomstig uit Hawjan, een roman van de Saoedische schrijvers Jasser Bahjat en Ibrahim Abbas. De hoofdpersoon Hawjan is een djinn: een bovennatuurlijke, uit vuur geschapen geest die deel uitmaakt van de islamitische verhalencultuur – denk aan ‘Alladin en de wonderlamp’ – en die ook voorkomt in de Koran.

Toch is Hawjan geen boek dat veilig voortborduurt op oeroude verteltradities – het wil juist een genre vestigen dat in de Arabische literatuur nog praktisch onontgonnen is: science fiction. De schrijvers leggen een direct verband tussen de bovennatuurlijke eigenschappen van de djinn in hun verhaal en moderne natuurkundige begrippen als parallelle werelden en de snaartheorie.

Dat dit niet te hoog gegrepen is blijkt uit het voor Saoedische begrippen zeer hoge aantal van 25 duizend verkochte exemplaren. Opvallend is dat de vertelling vooral tienermeisjes aanspreekt.

Natuurlijk zou het Saoedische Comité ter bevordering van de deugd en voorkoming van het kwaad niet zijn wat het is als het hier niet iets verkeerds in zag. En dus werd dit op het oog onschuldige boek verboden op verdenking van aanzet tot hekserij. Er volgde een stormachtige twittercampagne van lezers en sympathisanten tegen deze beslissing, en zie: in een zeldzaam blijk van buigzaamheid trok het Comité het verbod in. Helaas is het boek nu weer verboden in Koeweit en Qatar.

Interessante vraag is ondertussen waarom een dergelijke roman weerstand oproept bij de autoriteiten en hoeveel kwaad een verbod aanricht. Twitteraarster ‘Ally’ (‘laugh more, worry less’) lijkt de vinger op de zere plek te leggen: ‘Het in diskrediet brengen van een groot werk der verbeelding door (een) vernieuwende auteur(s) is precies de reden dat Saoedi’s de motivatie missen om uit te blinken.’

Een uitspraak die aansluit op een TED talk van een van de twee schrijvers, Jasser Bahjat. Hij betoogt dat er een rechtstreeks verband is tussen bloeiende science fiction en technologische vooruitgang, en dat elke technologische vinding die tegenwoordig voorhanden is ooit in een boek, film of tv-serie is voorspeld. Zo schreef Jules Verne halverwege de 19de eeuw al over glazen wolkenkrabbers, over machines die erg lijken op faxapparaten en over een grenzeloze wijze van communiceren die veel weg heeft van internet. Spock uit Star Trek kon enkel door gebaren allerlei wonderbaarlijks op beeldschermen toveren, in een tijd dat computers nog met ponskaarten moesten worden gevoed.

Schrijnende achterstand
Science fiction is dus niet alleen leuk, maar ook bittere noodzaak, een integraal onderdeel van de ‘vooruitgang’. Dat het genre nauwelijks bestaat in de islamitische wereld is dan ook veelzeggend. Creatief en innovatief denken worden er onvoldoende gestimuleerd. Op het gebied van onderzoek en ontwikkeling is sprake van een schrijnende achterstand. De wereld telt 1.6 miljard moslims, maar slechts twee wetenschappers uit islamitische landen hebben ooit een wetenschappelijke Nobelprijs gewonnen. De 46 islamitische landen zijn tezamen slechts goed voor 1 procent van de wetenschappelijke literatuur in de wereld. Volgens de Amerikaan Steven Weinberg, winnaar van de Nobelprijs voor de  Natuurkunde in 1979, zijn er genoeg getalenteerde wetenschappers van islamitische komaf actief in het Westen, maar hij zegt in veertig jaar tijd niet één lezenswaardige publicatie te hebben gezien van een in een islamitisch land werkende natuurkundige of astronoom.

Ooit dronk ik in Teheran met een Iraniër een blikje ZamZam-Cola – ZamZam is de naam van de bron bij Mekka in de buurt waarvan de heilige Ka’aba ooit werd opgericht. Hij wees me op het ouderwetse lipje dat je met een zekere kracht moest los rukken om het blikje open te krijgen. Deed je dat te hard, dan liep je kans dat de inhoud eruit gutste of dat je je in je vingers sneed. De Iraniër was onlangs in Europa geweest en had daar blikjes gezien waarvan je de lipjes niet hoefde los te trekken, maar moeiteloos kon indrukken – dat was niet alleen gemakkelijker, maar ook veiliger.

‘Zoiets simpels,’ sprak hij bewonderend. ‘Maar bij ons zouden ze er in geen honderd jaar op zijn gekomen.’

Het tragische is dat de islamitische wereld niet altijd verstoken is geweest van wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Het is misschien een van de meest intrigerende historische raadsels dat ze ooit op de drempel stond van vrijwel alle wetenschappelijk ontdekkingen die later in het Westen zouden worden gedaan, maar vervolgens stokte, als het ware terugdeinsde voor wat er achter die drempel lag.

De Afghaanse schrijver Tamim Ansary noemt in zijn boek Destiny Disrupted een aantal in de vergetelheid geraakte islamitische wetenschappelijke wapenfeiten: in de elfde eeuw, zes eeuwen voor Newton, kwam Ibn Sina met een mathematische analyse van beweging. In de 13de eeuw, drie eeuwen voor Vesalus, beschreef ibn al-Nafis de bloedsomloop. De theorieën dat materie bestaat uit atomen en dat het heelal door mechanische wetten wordt geregeerd waren moslimse geleerden ook bekend, al hadden ze die van de Indiërs overgenomen. De basisbeginselen van de moderne wiskunde hebben ook een oosterse oorsprong, zoals het begrip ‘nul’. Van het Arabische woord hiervoor – sifr – is het woord ‘cijfer’ afgeleid. ‘Algebra’ is ook een Arabisch woord, en dat is niet voor niets.

De islamitische wereld kende dus ooit briljante geleerden. Het verschil met het Westen is dat het wetenschappelijk denken zich niet blijvend in de samenleving nestelde en uiteindelijk uitstierf. Waarom? Het voert te ver om daarover op deze plek te speculeren. Maar dat het probleem wordt onderkend bewijzen de schrijvers van het boek Hawjan. Inmiddels hebben zij Jatakhajaloen (letterlijk: ‘zij die zich verbeelden’) opgericht: een uitgeverij en bond van science fiction-auteurs ineen. Maar dat ook zij de noodzaak inzien van voorzichtig manoeuvreren in een zeer conservatieve samenleving  blijkt uit de tweet waarin Ibrahim Abbas verzekert dat zijn beschrijving van djinns niet in tegenspraak is met wat de Koran hierover te melden heeft. Het zal, kortom, nog wel een tijd duren eer de verbeelding werkelijk aan de macht komt in het Saoedische Koninkrijk.

 

Reacties

Vrijheid van meningsuiting is vaak strontvervelend en bestaat dus niet op deze website. Reacties zijn welkom, maar worden door mij gewogen. Ik zie veel door de vingers, maar niet alles. Scheldpartijen worden sowieso geweerd. Seksisme en racisme uiteraard ook.




* Verplicht, email adres wordt niet gepubliceerd