Slalommen in Kralingen, ofwel: zeer lokale corona-verkenningen
DOOR CARL STELWEG
Deze week ben ik liefst drie dagen achtereen op corona-verkenningstocht geweest in mijn Rotterdamse wijk Kralingen. Ik had namelijk wat in te halen. De eerste drie weken van deze lockdown ben ik amper de deur uit geweest. Mijn lang gekoesterde wens om gecontroleerd te verslonzen – niet meer scheren, weinig douchen, alleen voor de broodnodige boodschappen wat kleren aanschieten, alleen maar heel veel boterhammen met hummus eten – kon ik eindelijk straffeloos ten uitvoer brengen.
Maar op een dag zwoer ik dit riante kluizenaarschap, deze quarantainehemel, toch af. Het was geen realistische manier van leven, en ik ben een sucker for realism. De totale vrijheid ging vervelen, de wil de buitenwereld te trotseren speelde weer op, of de sinistere geest van David Lynch nu in die buitenwereld rondspookte of niet.
Dat bleek nogal mee te vallen. Niks David Lynch. Dystopietje in de dop, ho maar. Het kleine keurige Kralingen baadde nog altijd in zijn beruchte en gekoesterde zelfgenoegzaamheid. Het was bijna ontgoochelend, hoe betrekkelijk normaal en onschuldig de wereld er in mijn wijk nog steeds uitzag.
Misschien dat de noodtoestand door het fraaie weer tot een vervelend fabeltje verbleekte, de urgentie erdoor werd weersproken. Het was zonder meer een aangenaam sfeertje op de Oudedijk, de Kralingse hoofdader: vrij rustig, dat wel, maar allerminst verlaten, en ogenschijnlijk ontspannen. In Kralingen blijven we sowieso tot het uiterste doen alsof er niets aan de hand is, daar is Kralingen voor, de wijk is in dat opzicht een nucleus van Nederland.
Nederland, door wijlen Henk Hofland – geboortig Kralinger- ooit treffend omschreven als een ‘geperfectioneerd dorp’ , zich onschuldig en onaantastbaar wanend tot het te laat is.
Verder een wisselend beeld op de Oudedijk. Sommige mensen hebben de anderhalvemeterregel moeiteloos in het programma van hun dagelijkse doen en laten geüpload. Ze slalommen en zwenken en zwieren zonder de pas in te houden, alsof ze nooit iets anders gewend waren, alsof door een ingebouwde radar bestuurd. Andere mensen negeren het voorschrift opzichtig, het is of ze zich met een agressieve verbetenheid verzetten tegen alles wat de vertrouwdheid van het eigen kleine leven aantast (‘het moet niet gekker worden in dit land’). Je aan ze ergeren heeft betrekkelijk weinig zin: ‘Ik ben de domheid, ik heb berenkracht,’ luidt een Duits cabaretliedje uit de jaren twintig.
Het was af en toe wel stevig slalommen, zwenken en zwieren om groepjes jongeren te ontwijken. Zij lijken zich het minst gelegen te laten liggen aan het anderhalvemetergebod, maar desondanks doe ik aan het gekanker op jongeren niet mee. Ten eerste bestaan veel van die groepjes uit studenten die in hetzelfde huis wonen, dezelfde keuken en huiskamer delen, en dus for all intents and purposes een gezin vormen.
In de tweede plaats denk ik dat ouderen geen groter sociaal verantwoordelijkheidsgevoel hebben, ze zijn gewoon banger dat ze ziek worden. En tot slot zijn seks en vriendschap voor jonge mensen door de bank genomen het belangrijkst, dus betekent social distancing voor hen een groter offer.
Met die laatste stelling maak ik misschien weer wat boomers boos, dat zou warempel niet voor het eerst zijn. Het zij zo.
Verontrustend was wel mijn eigen anderhalvemetermaatschappijmoeheid,. Ik vecht ertegen, maar voel de wil in mij wegebben om me aan de social distancing te houden. Als je zo veel mensen er een loopje mee ziet nemen, moet je dan zelf met alle geweld het braafste jongetje van de klas blijven uithangen? Dat staat me tegen.
Rutte had nooit over die groepsimmuniteit moeten beginnen. Je proeft dat nogal wat mensen heimelijk naar besmetting verlangen. Kom maar op met dat virus, ik ben gezond, ik weet er wel raad mee. Voor de meeste mensen is het niet meer dan een soort griepje, toch? Er zijn ergere dingen, en des te eerder ligt dit limbo achter ons.
Mensen willen vechten, de koe bij de hoorns vatten, zich in een vlucht naar voren storten desnoods. Ze willen niet machteloos om elkaar heen blijven fladderen met een ongewisse uitkomst, ze willen niet watertrappelen boven de Marianentrog.
Daarin schuilt dus precies het gevaar van een pandemie: dat ze leidt tot een genadeloze maatschappelijke tweedeling tussen degenen die niet gezond zijn en degenen die er – in de meeste gevallen terecht – van uitgaan dat wel te zijn. De laatste groep zal een primitieve natuurlijke neiging vertonen zich van de eerste te ontdoen, ‘want tjonge, wat houden die zwakkeren de boel op,’ zoals Hans Teeuwen ooit tot opvallend grote hilariteit opmerkte.
Dus ja, wees maar het braafste jongetje van de klas. Wil je een risico nemen met je eigen gezondheid? Besef dan dat je die van anderen ook op het spel zet. Maar speelt die laatste overweging ook een rol in het brein van de meute? Per definitie niet, en dat is dus misschien de meest wijze les die je uit deze coronacrisis kunt trekken: houd de meute te allen tijde op afstand, want de meute is een moordenaar.
Intussen kwam ik, ondanks de schijn van normaliteit, wel dingen tegen die me aangrepen. Op het gesloten, met graffiti bespoten rolluik van Het Juweel, een kleine goudsmederij op de Oudedijk, zag ik bijvoorbeeld een briefje met de volgende mededeling:
Geen bijzonder dramatische tekst, maar toch raakte ik er door aangedaan. ‘Zorg goed voor elkaar, Pien en Anita’. Ik zie Pien en Anita tot diep in de nacht gebogen over hun kasboek, zich radeloos afvragend hoe ze een faillissement kunnen afwenden. Een maand geleden ging het nog zo goed. Zorg goed voor elkaar, Pien en Anita.
Pal tegenover deze winkel zit trouwens een leuk, eenvoudig Nepalees eethuis, dat begin dit jaar was opengegaan en net een vaste klantenkring had opgebouwd, waarvan ik deel uitmaakte. Het restaurant zit al weken potdicht, zonder uitleg, maar die is ook eigenlijk overbodig.
Het eten was er lekker.
Verderop in de Lusthofstraat heerst een lockdown-light. De schoenenzaak, de bloemenspecialist, de kaaswinkel zijn gewoon open. Ja, wel met restricties. Maar die vallen niet voor iedereen ongunstig uit. De dame van de tijdschriftenhandel bekent dat ze nu juist goede zaken doet: ‘Mensen kopen vooral veel puzzelboekjes. Nee, van mij mag die lokkedown tot Sint-Juttemus doorgaan. Ik loop helemaal binnen!’
Ze schatert het uit, en ik vraag of ik geen korting kan krijgen als ik beloof dat ik niet verder zal vertellen wat ze net heeft gezegd. ‘O, maar ik hou niet echt wat extra’s over, hoor, ‘ zegt ze dan. ‘Ik koop op dit moment allerlei dingen bij winkels in de buurt die ik niet nodig heb. Zoals laatst nog een badpak. De meeste winkeliers hebben het enorm moeilijk, ze staan huilend op m’n stoep, en je moet elkaar als ondernemer steunen, toch?’
Ik weet niet hoe ze heet, maar wel dat ze het meent, daar ken ik deze mevrouw lang genoeg voor.
IJssalon Doppio lijkt zich ook aan de malaise te onttrekken. Sterker, het loopt er storm. Mijn lievelingssmaken cappuccino en pistache zijn daardoor om de haverklap uitverkocht. ‘Ik weet niet wat het is,’ zegt het meisje dat met een tevreden, haast vertrouwelijke glimlach een bolletje vanille en chocola voor me uitschept. ‘Vóór het mooie weer was het al ontzettend druk. Maar goed ook, trouwens. Ik ben liever hier de hele dag bezig dan dat ik thuis opgesloten zit.’
Het raadsel van Doppio’s Corona-succes blijft me aankleven terwijl ik de Voorschoterlaan afloop, op weg naar J. Amesz. Deze zelfstandige kleine boekhandel ademt een beetje de sfeer van een antiquariaat. Het is er voorzichtig laveren tussen de stapels folianten. ‘U bent een van de weinigen die dat er nog op waagt,’ zegt de verkoopster, die mij verzoekt plastic handschoentjes aan te doen. Ik mag ze uit een doosje naast de kassa peuren. Ze zitten erg krap want mijn handen zijn niet echt klein, maar het gaat net.
Boekhandel J. Amesz is al jaren een begrip in de wijk en heeft zijn vaste, veelal oudere klanten, en die blijven ook nu afnemen, zij het met de nodige voorzorgsmaatregelen. Dus ook hier geen zielig verhaal. ‘Alleen durven ze de drempel haast niet over. Ze halen hun bestellingen af, en zijn weer vertrokken.’
Al met al is er wel sprake van inkomstenderving, maar de winkel hoeft niet te vrezen voor zijn voortbestaan – dit in tegenstelling tot naar schatting een derde van de zelfstandige boekhandels: ‘We hebben het grote geluk dat dit ons eigen pand is. Collega-bedrijven liggen onder normale omstandigheden al krom onder de huur, die kan hun nu de kop kosten.’
Ik vertrek met ‘Vallen is als vliegen’ van Manon Uphoff. In tijden van ellende lees ik niet graag iets ‘opbeurends’, ik lees liever over ellende, maar dan wel andere ellende, dat wil zeggen: ellende van een ander. Ik heb het vermoeden dat de ellende van Manon Uphoff me niet zal teleurstellen.
Dit zou het einde van mijn verslag moeten zijn, maar ik kan het niet laten te vermelden dat Wilfried de Jong de enige andere klant was op dat moment. Wilfried de Jong, u weet wel, bekend van van alles en nog wat, en zeker niet allemaal onverdienstelijk. Hij durfde wel over de drempel, maar daarmee was alles gezegd. Met zijn voeten op de deurmat gaf hij naar mijn gevoel op onnodig luide toon – want zo groot is de winkel niet – zijn bestellingen door.
Ik negeerde hem, in de eerste plaats omdat ik hem niet ken en in de tweede plaats omdat ik uit eigen ervaring weet wat een vervelende man het is. Hij negeerde mij trouwens ook, het zou me niet verbazen als iedereen aan wie hij geen voordeel denkt te kunnen behalen, lucht voor hem is.
Hoe ik uit eigen ervaring weet dat Wilfried de Jong een vervelende man is? Omdat ik een jaar of twee geleden een aanvaring met hem had op het terras van het Westerpaviljoen in de Rotterdamse binnenstad. Let wel, ik ben zelf geen lekkertje, ik vaar regelmatig met anderen aan, maar op het gebied van arrogantie en chagrijn moet ik in Wilfried de Jong mogelijk mijn meerdere erkennen.
Dit gebeurde er: ik was, toen ik van het terras naar binnen liep, zo dom om heel even een in een chique, scherp gesneden pantalon gestoken been van Wilfried de Jong te schampen. Hoe kortstondig ook, het was natuurlijk onvergeeflijk. ‘Kijk toch eens uit wat je doet man!’ riep Wilfried de Jong onmiddellijk met overslaande stem. ‘Ben je soms blind?’ Toen ik achterom keek, herkende ik pas dat onaangename, misantropische gierenhoofd. ‘Nee hoor,’ zei ik. ‘Hoezo?’ En ik liep door zonder het antwoord af te wachten.
Het valt me nu op dat hij vertrekt zonder te betalen. Misschien heeft hij het geld van tevoren overgemaakt, omdat de schijtlaars zelfs contactloos afrekenen te riskant vindt.
Er schiet me ook een andere mogelijkheid te binnen: dat Wilfried de Jong een verantwoordelijke burger is, en daarom, zijn hebbelijkheden daargelaten, waardering verdient.
Bien étonné de se trouver ensemble!
Misschien een laatste les die wij in deze crisistijd kunnen leren: dat het niet zozeer gaat om aardig zijn, maar om intelligentie.
Reacties
Vrijheid van meningsuiting is vaak strontvervelend en bestaat dus niet op deze website. Reacties zijn welkom, maar worden door mij gewogen. Ik zie veel door de vingers, maar niet alles. Scheldpartijen worden sowieso geweerd. Seksisme en racisme uiteraard ook.