Recensies & Fragment

Recensies

Leestafel.info, veelgelezen literatuursite

RECENSIE 21-05 2011

Mijn beeldschone aandoening
Carl Stellweg
Op de voorkant van het boek zie je een ‘röntgenfoto’ van een rennende man met aan één voet een rode schoen met naaldhak. Als je het boek uit hebt begrijp je deze afbeelding.

Het verhaal speelt zich aanvankelijk af in de jaren zeventig. Jacobs ouders hebben een haat-liefde verhouding met elkaar. De ruzies en verzoeningen volgen elkaar in gestaag tempo op.  Jacob  laveert er tussendoor en probeert zich staande te houden en zijn eigen leventje te leiden. Vader heeft enkele Playboys weggeborgen in zijn werkkamer liggen  en natuurlijk kijkt de dan dertienjarige Jacob daar stiekem in. Maar dan ziet hij afbeeldingen van Modèle de Reynolds.
“Mijn belangstelling voor de playmates met hun goedaardige mamaborsten en hun toegegeven, soms wat goedkope smoeltjes, verflauwde al snel nadat ik Modèle de Reynolds had ontdekt. Ik vond haar niet in een afgelegen lade in het werkvertrek van mijn vader, maar gewoon, in een van de boekenkasten in de huiskamer, tussen naslagwerken van impressionistische meesters en dergelijke. Ze werd, kortom, niet in verband gebracht met seks maar met Kunst.”
Modèle de Reynolds wordt  zijn hoop, zijn profetie.
Het gezin verhuist (van Libanon?) terug naar Nederland. Het boek met de foto’s blijft achter maar Modèle de Reynolds staat in Jacobs geheugen gegrift.
Op zijn veertiende gaan ze op vakantie naar Karintië en daar ontmoet Jacob de Duitse Hans-Jürgen. Het klikt onmiddellijk tussen de twee jongens, Hans-Jürgen heeft een filosofische inslag en wil de wereld beter maken. De jongens spelen enkele partijen schaak en Jacob, door Hans-Jürgen Jacko genoemd, verneemt dat er drie meisjes gearriveerd zijn in het hotel.
De meisjes blijken van dezelfde leeftijd als de jongens. Aanvankelijk draaien Livia, Ulrike en Frauke om de jongens heen maar uiteindelijk wordt er contact gemaakt.  Livia is vreemd vindt Jacko, later zal ook blijken dat er inderdaad iets vreemds met haar is. Rondborstige Ulrike is aardig en wil maar dat Jacko haar opzoekt in haar kamer maar Frauke is het helemaal. Ze is vrijgevochten en erg volwassen in haar doen en laten.
Ze stelt zich voor als ‘Frauke de Verschrikkelijke’. Het groepje gaat veel naar een verlaten zwembad dat opmerkelijk genoeg heel goed onderhouden wordt.  Hans-Jürgen en Frauke zonnen naakt.  Ze noemen het Frei Körper Kultuur. Waarom Jacko zich speciaal tot Frauke aangetrokken voelt en speciaal als ze op haar buik bij het zwembad ligt, begrijpt hij zelf niet.
De vijf pubers trekken dagelijks met elkaar op, na alle pesterijen op school is de vriendengroep een zegen voor Jacko. Groot is dan ook zijn teleurstelling als hij ontdekt dat Hans-Jürgen en de drie meisjes zonder hem zijn weggeweest. Op de vraag waar ze geweest zijn krijgt hij het geheimzinnige antwoord: ‘Een glaasje drinken, een plasje plegen en met een flinke zak geld naar huis.’ De keer daarop mag hij mee en maakt kennis met drie bizarre volwassen mensen, het Kakenmonster, de Koeienkop en de Glimlachende diepzeevis.  Daar ziet hij wat die geheimzinnige zin betekent. In zijn latere leven zullen deze drie mensen nog invloed hebben op bepaalde gebeurtenissen…
In die vakantie heeft Jacko ook seksuele ‘les’ en heeft hij zijn eerste seksuele ervaring.

Eenmaal thuis volgen de meisjes in gestaag tempo elkaar op. Het probleem is dat Jacko een lichamelijke afwijking heeft.
“Mijn motoriek bleef mijn handicap. Die was alleen maar deerniswekkender geworden. Ik liep hobbelend, als een dronkenman. Ik leunde of hing altijd ergens tegenaan, dat gaf een beetje verlichting. ‘Hé, zatlap.’ werd mij toegeroepen. maar ‘zatlap’ vond ik een vooruitgang op ‘telganger’ en bovendien minder bezijden de waarheid, want ik nam stevig in.
Een grote bek had ik ook al niet. Ik zei niet zoveel, en als ik iets zei, dan vrij zacht. Misschien was dat het wel. Er zat een slinkse dwang in mijn geprevel, en in mijn blik, een blik als een schroef, liet ik me vertellen. Het kostte meisjes moeite me af te wijzen, ze moesten stevig in hun schoenen staan, zelfs als ze me niet echt wilden. Wat ze voor mij voelden zal een mengeling van medelijden en nieuwsgierigheid zijn geweest, een nieuwsgierigheid naar het onbekende.
De bultenaar strelen. De bultenaar strelen om te weten hoe dat voelt. Zoiets.”
Het gedoe met de ouders en zijn handicap breken Jacob op maar hij gaat er niet aan ten onder, hij heeft zijn trots! Dat houdt hem overeind. Natuurlijk wil hij een meisje, natuurlijk wil hij liefde en hij weet dat er meisjes genoeg zijn die hem dat ook willen geven, maar er zit in hem zelf iets, er zit iets in de weg… wat dat is weet hij nog niet.

Dertig jaar later, op zijn vijfenveertigste, kijkt Jacob terug. Hij googelt op ‘Modèle de Reynolds’. Hij vindt zelfs een exemplaar van het boek dat hij kwijtgeraakt is. Hij vindt eveneens de namen van Livia, Ulrike en Hans-Jürgen op internet. Waar zijn zij gebleven? Wat is er van hen geworden? Hij googelt op de naam Frauke Jensen…
Opnieuw beïnvloeden deze mensen én Modèle zijn leven, overigens op een andere manier dan hij verwacht had.
Met het bovenstaande doe ik geen recht aan dit boek. Het is namelijk een boek dat zich moeilijk na laat vertellen, je moet het gewoon lezen. Het is een bijzonder boek, alles haakt in elkaar, het een kan niet zonder het ander. Je voelt een constante dreiging.  Eigenlijk wil je steeds het boek wegleggen omdat je iets heel akeligs verwacht en toch lees je maar door en door omdat je wilt weten of je gevoel klopt. Het akelige valt mee, maar wel zijn sommige gedeeltes vrij bizar.
Normaal gesproken houd ik niet van dikke boeken, vaak wordt daarin enorm uitgeweid over omgeving, uiterlijk etc. De verveling slaat bij mij dan snel toe. Tot mijn verbazing was ik in zeer korte tijd al op de helft van het boek en wilde ik het liefst verder lezen.
Enkele keren neemt het boek een onverwachte wending wat even vervreemdend werkt maar al snel heeft het verhaal je weer in zijn greep. Modèle de Reynolds loopt als een rode draad door het boek heen en is van grote invloed op het leven van Jacob. Eigenlijk is Jacob steeds maar naar haar op zoek en daardoor mist hij dingen of ziet hij dingen niet die positief voor hem hadden kunnen uitpakken.

De schrijver laat steeds zinnetjes vallen die naar de toekomst verwijzen, dat maakt het spannend en dreigend.
Het verhaal is, zoals al gemeld, soms bizar, zeker als de jonge mensen bij het Kakenmonster, de Koeienkop en de Glimlachende diepzeevis zijn. Dat gedeelte was heel vreemd en ik begreep het ook niet helemaal maar misschien wil ik het niet helemaal begrijpen.
Er komt veel seks voor in het verhaal, is het niet de daad dan wel de gedachte aan de daad en ik vraag me af waarom dat is. Om het verhaal aantrekkelijker te maken? De geschetste personen zijn interessant genoeg. De vreemde ouders van Jacob, Frauke met haar geheimzinnige ziekte, de drie bizarre volwassenen, de zeer interessante Hans-Jürgen… allemaal sterk neergezette karakters die je voorlopig nog wel bijblijven.
Hoewel het niet platvloers geschreven is, had al die seks of verwijzingen naar seks er voor mij niet zo veel bij gehoeven
Toch ben ik zwaar onder de indruk van dit boek. Het is heel goed geschreven en het verhaal zit knap in elkaar.
Lees het!

Link hier naar de site.

INKT! (‘glossy voor liefhebbers van lezen’)

Juninummer 2011

Lees de recensie  hier (het downloaden van de pdf kan even duren – half minuutje geduld is soms nodig).

RECENSIE VAN NBD|BIBLION, een organisatie die diensten levert aan bibliotheken:

Romandebuut van de Nederlandse journalist (1959). De licht gehandicapte hoofdpersoon, een op school gepeste dertienjarige jongen, heeft een fotoboek gevonden waarin het vrouwelijke fotomodel voor hem een (ook seksuele) obsessie wordt: hij verandert erdoor. Tijdens een vakantie in Oostenrijk worden zowaar drie meisjes (en een jongen) op hem verliefd. Na deze vakantie, waarin hij zijn seksualiteit beleeft en ook nog een aantal schijnbaar absurde gebeurtenissen plaatshebben, wordt hij niet langer meer gepest op school nadat hij de hoofdschuldige een pak slaag heeft gegeven. Ook hier worden nu de meisjes makkelijk verliefd op hem. Jaren later vallen de stukjes langzaam op hun plaats, niet in de laatste plaats door een ontdekking die hij doet in Albanie. Geen gemakkelijk boek door de introspectieve schrijfstijl, wel knap geconstrueerd en ook boeiend. Normale druk.

(NBD|Biblion recensie, J.T.G. Maas)

Hier de link.

RECENSIE VAN CULTUURBEWUST.NL,  cultureeel webmagazine dat wordt gemaakt door ruim 95 studenten door heel Nederland.

Door: Mina Etemad

Nu weet ik dat volwassenen niet bestaan, dat ieder van ons een kind is en een kind zal blijven.’ Door deze regels komt onvermijdelijk het vermoeden op dat Mijn beeldschone aandoening van Carl Stellweg een coming of age-roman is. Maar deze roman is niet een doorsnee verhaal over het volwassen worden. Door de absurde personages en gebeurtenissen heeft Stellweg er een bijzonder boek van weten te maken, al laat vooral het eerste deel een zinderende indruk achter.

Zich ontblotende meisjes
Tijdens een zomer in een hotel in Oostenrijk maakt de dertienjarige Jacob vrienden met een jongen en drie meisjes. Het wordt een zomer vol nieuwe ontdekkingen, vooral op het gebied van de seksualiteit. Alle drie de meisjes zitten achter Jacob aan en ontbloten zich letterlijk voor hem, maar hij kan maar niet kiezen wie hij boven de anderen verkiest.

Dit deel dat zich in het verleden afspeelt is uitzonderlijk, mysterieus en prikkelend. Het boek heeft zelfs absurdistische trekjes, zoals de drie misvormde volwassenen die de jongeren het Kakenmonster, de Koeienkop en de Glimlachende Diepzeevis noemen. De ‘monsters’ maken het verhaal raadselachtiger, werpen telkens de vraag op wat echt is en wat niet, of wat slechts de vertekende perceptie is van Jacob.

‘Het vrouwbeest’
Het tweede deel van het boek is veel minder sensueel. Jacob is volwassen – op het gebied van seks is niets meer te ontdekken. Zoals te verwachten is, krijgt hij antwoord op alle vragen uit het eerste deel. Die antwoorden zijn dan wel subtiel en niet definitief, alsof Stellweg heeft geprobeerd de magie uit het eerste deel te behouden, maar toch is dit tweede deel niet bevredigend genoeg. Terwijl Jacobs jeugd wordt afgesloten met zijn eerste orgasmen die het stilistische hoogtepunt van het boek vormen, is de volwassen werkelijkheid weinig bijzonder en haast vervelend.

Stellweg voert bijvoorbeeld een vrouw op die een kleine verandering teweeg brengt bij Jacob. Helaas maakt haar spreekstijl haar ietwat ongeloofwaardig, maar vooral irritant. Haar belachelijke woordkeuzes zijn te karikaturaal: ‘Je moet vrouwtje niet op een voetstuk plaatsen’, of: ‘…als het vrouwbeest aan haar gerief is gekomen…

Het contrast met het eerste deel is te groot – Mijn beeldschone aandoening verliest aan kracht. Het eerste deel zindert van nog niet ontdekte seks, vragen, onbeschrijfelijke gebeurtenissen en uitstel, en dat allemaal verhevigd door het schemergebied tussen het jeugdig en het volwassen zijn. Het tweede deel kenmerkt zich helaas door een verlies van het mysterieuze. Gelukkig blijft dat eerste deel je het meest bij.

23-07-2011

Hier de link.

RECENSIE VAN KOOS DE WILT, ALGEMEEN DAGBLAD, 19 AUGUSTUS

Wat is de aandoening, het gebrek aan de benen van puberende ik-persoon Jacko of diens obsessie voor een vrouw: Modèle de Reynolds, die hij alleen kent uit een erotisch fotoalbum? Carl Stellweg neemt in zijn debuutroman 549 pagina’s de tijd voor beantwoording van die vraag. De lezer moet zich voorbereiden op een tomeloze reflectie op Jacko’s seksuele kinder(boven)kamer. Het woordgebruik van Stellweg dwingt bewondering af: oorspronkelijk, subtiel, uitputtend en gevarieerd binnen de beperkte gedachtewereld van een vroegwijs joch dat zelfgenoegzaam vaststelt: ‘taal is mijn troostprijs’. Het is tegelijkertijd een zwak van het boek. Ieder personage spreekt met dezelfde tong en rijkdom aan gedachten. Het verhaal komt ook (te) lang niet van de grond. Fraai is de zedenschets van het Nederland van de jaren ’70, ontroerend het portret van de ouders van de hoofdpersoon, grotesk en prachtig zedeloos de wereld van volwassenen – die uiteindelijk weinig verschilt van die van kinderen. ‘Een verhaal over de scheppende én vernietigende kracht van een ideaalbeeld’, voorspelt de flaptekst van het boek treffend.

RECENSIE VAN PAULA LAMPE, LITERAIREDEBUTEN.NL

Dit boek stelt de lezer voor een mysterie. Hoe kan het dat éénvijfde van deze bildungsroman bewondering afdwingt terwijl het overige viervijfde verveelt?

Het hoofdpersonage is net als de auteur Stellweg (Libanon, 1959) als enig kind tot pakweg zijn pubertijd in het Midden Oosten opgegroeid, waarna hij met zijn ouders remigreert naar Nederland.

Het verhaal waarin een geslachtsrijpe jongen op zoek is naar stabiliteit en veiligheid, begint enigszins wonderlijk maar gedurfd. Waarna de lezer onmiddellijk in het verhaal belandt. In mooie, meeslepende zinnen, zet de auteur een diepgaande en invoelbare sfeer neer die doet denken aan de romans van de Vlaamse schrijver Erwin Mortier. Naarmate het verhaal zich ontwikkelt, met goed getimede vooruitwijzingen, raakt het ‘ik’ personage bevlogen door de afbeelding van een fotomodel. Zij zal in dit boek een prominente rol spelen. Op speelse, boeiende manier wordt het gezinsleven beschreven. Op de middelbare school ontstaat een eerste puberale verliefdheid:

‘Nu niet meer,’ zei ze, en schonk me haar typische, vluchtige Hilde-lachje, en haar kus – een eendagsvlinder van tederheid en vergeving die zich uit de cocon van de haat had bevrijd.’

Tijdens een vakantie in een kuuroord leert de hoofdpersoon een iets oudere jongen kennen die net als hijzelf maar wat rondhangt. In overtuigende dialogen voeren de twee jongadolescenten filosofische gesprekken, en maken kennis met drie meisjes. De onderlinge contacten van dit vijftal worden deels in geslaagde metaforen beschreven, waarbij de onschuld van de hoofdpersoon ontroert:

‘…en schudde haar haren naar achteren. Ulrike had, als veel volwassen vrouwen, een rusteloze verhouding met haar haren. Frauke leek zich er niet om te bekommeren, Livia onderging haar lange sluierdracht gelaten alsof het net zoiets als een uniform was.’

Dan openbaart zich ineens vanaf pagina 100 een stijlbreuk waarin de eerdere ontroerende argeloosheid en betovering ontbreekt. Is dit omdat Stellweg zelf op pagina 376 beschrijft hoe zijn jeugd in zijn geboorteland hem diepgaand heeft beïnvloed? Wat nog niet verklaart wat er in de overige 450 pagina’s met het schrijfvermogen van de auteur is gebeurd. Heeft hij na een ‘writer’s block’ de tekst maar wat afgeraffeld? Of verloor hij na het begin zijn muze?

Dat de ontmoeting met de drie afzonderlijke meisjes het testosteronniveau van de hoofdpersoon doet stijgen is zeker. In schril contrast met de eerdere dromerige grondtoon volgt een nauwkeurige beschrijving van schaamhaar. Woorden als ‘piemel, aftrekken, zaadspuiten en tietjes’ verknoeien de opgebouwde, intrigerende zweem die eerder nét boven de tekst hing voorgoed. De metafoor ‘van de kruk afkomen’ waarmee ‘klaarkomen of orgasme’ bedoeld wordt, doet je daarna alleen nog de schouders ophalen.

Een ander probleem is dat de hoofdpersoon behept is met een sneu zelfbeeld, iemand die zichzelf ‘een eikel met onbetekenende rotkop’ noemt. Geen toegankelijk personage waar de lezer zich mee kan identificeren. Immers via dit hoofdpersonage ontstaat contact tussen verhaal en lezer. Daar komt nog bij dat hij wel zes of zeven keer van naam, dan wel bijnaam, verwisselt.

Gelukkig zijn er hier en daar lichtpuntjes. De beschrijving van de relatie tussen de twee jongens blijft nog kortstondig ontroeren. Of zinnen die je meenemen:

‘Te vroeg volwassen geworden en daardoor te lang kind gebleven.’

‘Er was iets uitgesproken behaaglijks en droomachtigs aan dit reizen per auto. Zolang mijn ouders van mij hielden en van elkaar, kon mij niets overkomen, waar we ook heen reden, waar de reis ook naartoe zou voeren.’

‘Maar af en toe ervoer ik toch iets dat het rampzalige gewemel waarin ons bestaan zoek was geraakt geheel ontsteeg, iets dat mij en mijn ouders optilde, ver boven iedereen uit: het besef dat er een wereld was waar smaak en gratie en zuiverheid en schoonheid en geestelijke adeldom de dienst uitmaakten en wij daar eigenlijk thuishoorden, die wereld in ons meedroegen.’

Op grofweg pagina 200 worden er aan het verhaal ‘gothic-achtige’ elementen toegevoegd en krijgt de roman de toon van een jongensboek. Iets over de helft is de hoofdpersoon een man van middelbare leeftijd. Hier wekt de tekst de indruk zich te baseren op autobiografisch materiaal. Hij wordt gepest omdat hij mank loopt (refererend aan de titel). Maar door alleen op te schrijven wat gepasseerd is schep je nog geen kunst. Gebeurtenissen die zo wijdlopig beschreven en uitgelegd worden belemmeren de lezer de gebeurtenissen door het personage zijn ogen te zien.

Eigenlijk schrijft Stellweg, weliswaar in een geheel andere context, zelf wat er mis is met dit deel van het boek: ‘Inhoud zonder vorm was niets, ofwel: de werkelijkheid, en daar had je niets aan. Vorm zonder inhoud was altijd nog vorm.’

Tot slot volgen nog wat openbaringen die verrassen noch fascineren. Zelfs de islamkwestie wordt erbij gesleept. Van de vier jongeren uit het kuuroord en de ‘gothic’-figuren komen we nog te weten wat er van ze geworden is en welke rol de ouders van de hoofdpersoon hadden in relatie tot het fotomodel. Tegen het slot van het boek duikt een nieuw raadselachtige personage op en vindt de ‘ik’ persoon, na veel lijden, uiteindelijk zijn echte liefde in… ja in wie?

Tot slot, na een nauwelijks overtuigende ontknoping, worden op een flauwe manier alle eindjes aan elkaar geknoopt en wordt het raadselachtige begin duidelijk.

Carl Stellweg heeft bewezen mooi, beeldend proza te kunnen leveren. Alleen heeft hij dit in deze vuistdikke debuutroman niet tot het eind kunnen volhouden.

Waarvan akte. En dan hier een….

Fragment!

van Mijn beeldschone aandoening

Proloog

Alles liever dan een boerenjongen

Bewijzen kan ik niets, maar zo stel ik me ze voor. Hij, een boerenjongen die alles liever wilde zijn dan een boerenjongen. Zij, een meisje, mooi, maar nog erg jong, dat niets van boerenjongens wist.

Zij was op vakantie in zijn streek. Hij sprak haar aan, laten we zeggen: op een bankje aan het dorpsplein. Om hen heen lage huizen, boerenerven, akkers en weilanden, wijd uitgespreid onder het bazige hemelgewelf dat hij had leren haten.

Hij sprak haar dus aan en ze reageerde welwillend, hoewel hij een stuk ouder was en veel woorden gebruikte die weinig betekenden voor een kind dat aan het begin stond van de puberteit.

Humanist. Atheïst. Idealist. Anarchist. Hedonist. En ook: estheet.

Dit besefte ze: de boerenjongen had het hoog in de bol, en dat beviel haar.

Ze liet zich door hem meetronen, langs al die akkers en weilanden, liet hem tegen haar oreren. Het leek op vriendschap, maar daar geloofde ze niet in. Niemand mocht haar. Bijna niemand had haar ooit gemogen. Waar dat aan lag? Aan alles. Haar afzijdigheid. Haar schoolagenda zonder ingeplakte foto’s. Haar onvindbare dagboek. Haar doodenkele vriendin, die haar achter haar rug verraadde, om niet, zoals zij, te worden uitgestoten. Haar stilte, haar ondoorgrondelijke ernst. Haar afwezigheid op feestjes. Haar onuitgesproken achtergrond. Haar zelfgekozen isolement. Haar onverschillige, onbarmhartige blik.

Was dat alles niet meer dan genoeg om haar niet te mogen?

En dan had je ook nog haar gezicht, dat nu eenmaal erg knap was, haar ogen, die zonder meer biologerend waren, en haar figuur, dat vanzelfsprekend al zeer vrouwelijk en goed geproportioneerd was, ook al had ze nog geen uitgesproken rondingen.

Ze keek. Naar andere meisjes. En naar jongens. Die keken soms terug, schuchter, schuldbewust. Ze keek naar ze, maar blijkbaar niet uit belangstelling, nee, eerder, zo scheen het, uit verwondering over haar gebrek aan belangstelling. IJdel werd ze genoemd, maar dat was onzin. Ze was het tegendeel: tevreden. Ze twijfelde niet aan zichzelf. Dat soort mensen bestaat en zij was er een van.

Had ze enig vermoeden van de boze geruchten, de valse verdachtmakingen die over haar de ronde deden? En zo ja, zouden die haar iets hebben kunnen schelen? Of wist ze toen al dat haar tijd nog zou komen?

In al haar houdingen en bewegingen vermoedt men een diepe spiritualiteit’, zou later over haar worden geschreven, toen ze volwassen was en veel succes had. Maar wat men aan haar bewonderde kon evengoed de afwezigheid zijn van wat mensen bij uitstek tot onvolmaakte wezens maakt: schuldbesef.

De boerenjongen, aanvankelijk zo vaderlijk en ontspannen, was op zeker moment op zijn knieën gevallen. Zijn bevlekte boezeroen had hij van de borst gerukt. O heer O heer had hij gestameld, terwijl hij naar eigen zeggen niets moest hebben van de Heer.

Wat er daarna gebeurde onder dat bazige hemelgewelf was niet tegen haar zin. Dat het met een volstrekte onbekende was, op een volstrekt afgelegen plek, dat haar van alles had kunnen overkomen, maar dat ze het er levend, zij het niet ongeschonden, zij het niet zonder kleerscheuren, vanaf had gebracht – dat alles gaf haar een gevoel van triomf, van genoegdoening, misschien zelfs van vergelding.

Het moest gebeuren. En toen was het, vrij snel, gebeurd en had ze niets meer van hem nodig.

Later vroeg ze zich af of ze ooit wel een kind was geweest. En of ze niet beter een man had kunnen zijn. Misschien was ze een nog niet gedetermineerde levensvorm. Was dat een bezwaar? Niet voor haar, en voor anderen kennelijk alleen als het kinderen waren. Mogelijk omdat die zich niets aan een diepe spiritualiteit gelegen laten liggen, of daar een beetje doorheen kijken.

De boerenjongen had haar zijn ‘venster op de wereld’ genoemd. Ze had niet begrepen wat hij bedoelde. Misschien alleen maar dat ze mooi was, mooier dan enig levend wezen dat hij eerder had ontmoet, en dat ze met een beschaafd stemmetje sprak, beschaafder dan het stemmetje van enig levend wezen dat hij eerder had gesproken. Misschien ging het om haar aura van exclusiviteit. Het kon ook zijn dat hij niet echt wist wat hij bedoelde.

Goed, ze ging weg en ze hebben elkaar nooit teruggezien. Of toch? Was ze hem later, zonder het te weten, weer tegen het lijf gelopen en was hij te trots geweest om te proberen haar geheugen op te frissen? Pas de laatste tijd dacht ze weer aan hem. Ze begreep niet waarom. Het leek wel of een medium haar naar hem had teruggeleid. Wie of wat dat medium was, wist ze niet.

Wie vertelt dit allemaal? Ik, die dit heeft verzonnen. Ik, die geen feiten tot zijn beschikking heeft. Ik, die altijd van de waarheid ben blijven dromen. Wie ik ben? Enkel het jubelende wormvormige aanhangsel van haar schoonheid. Ik heb haar nooit gekend. En misschien is dat mijn geluk.

Ik heb mijn eigen geschiedenis. Een geschiedenis waarvan zij net zo min weet heeft als ik heb van de hare. ‘Jaap Aap’ en ‘de Telganger’ werd ik genoemd, vanwege die aandoening in mijn heupen, de zogeheten Ziekte van Perthes die mij zo lang met een afwijkende motoriek heeft opgezadeld, die er de oorzaak van is geweest dat ik mij het grootste deel van mijn leven wankelend heb voortbewogen. Dat is verleden tijd. Tegenwoordig heet ik geen Jaap Aap en de Telganger meer, maar gewoon Jacob. En het gaat me tegenwoordig heel goed. Ja, het gaat Jacob, en zijn heupen, al enige tijd voor de wind, datmoet gezegd.

Behalve die enkele nacht dat ze mijn kamer binnenschuifelt, met krakende gewrichten, en ik met haar moet praten.