Het leven van Carl Stellweg, zondagskind tegen wil en dank en auteur van de roman Mijn Beeldschone Aandoening , in vogelvlucht:
Op 12 maart 1959 werd ik in het American Hospital geboren. Het American Hospital dat ik bedoel lag in het Parijs van het Midden-Oosten. Mijn ouders, Nederlanders, waren daar enkele jaren eerder getrouwd. Mijn vader was er in 1953 naartoe gestuurd door zijn werkgever, een ‘gloeilampenfabriek uit het zuiden des lands’, mijn moeder voegde zich drie jaar later bij hem.
Het American Hospital bestaat niet meer (stukgeschoten), mijn ouders evenmin (beiden bereikten overigens een ‘gezegende leeftijd’), en hetzelfde geldt eigenlijk voor het Parijs van het Midden-Oosten, ofwel: Beiroet. Bestaat ook niet meer.
Weliswaar is de Libanese hoofdstad na jaren van burgeroorloog weer opgestaan en andermaal uitgegroeid tot een bolwerk van hedonisme, toch is er een wezenlijk verschil tussen het huidige Beiroet en het droompaleis van mijn kinderjaren.
Toen ik een tijdje geleden even terug was, zei een oude boekhandelaar, gevestigd in een zijstraat van de beroemde Rue Hamra, het zo tegen me: ‘Ik mis die fonkeling, die speciale warmte, monsieur. Het is allemaal veramerikaniseerd. Hamburgers en malls, ya haram!’
Hij had het nog niet gezegd of we zagen een roedel bleke, afgematte dikkerds aan zijn nering voorbij hobbelen. ‘Dat volk zag je hier vroeger niet,’ merkte hij misprijzend op. ‘Beiroet was zeer internationaal, maar geen toeristenoord. De buitenlanders hadden ons meer te bieden dan hun geld. Het waren diplomaten, zakenlui, journalisten, acteurs. Ze gaven de stad kwaliteit.’
Als kind had ik daar natuurlijk niet zo veel weet van. Voor mij was de stad vooral magisch: onder meer vanwege de vele bioscopen met hun voor het Midden-Oosten unieke filmaanbod. Funny Girl zag ik er – de doorbraak van Barbra Streisand - en The Graduate, de film die Dustin Hoffman op slag beroemd maakte. 2001, a space Odyssey van Stanley Kubrick: een verpletterende ervaring. En dat allemaal vóór mijn tiende levensjaar. Mijn ouders sleepten mij overal mee naar toe, maakten mij deelgenoot van hun op het oog het zo feestelijke leven alsof niets vanzelfsprekender was en daarvoor ben ik hen nog steeds erkentelijk. Wat een voorrecht was het om in zo’n omgeving op te groeien, met je ouders als je beste vrienden en de rijkdom van hun wereld ook de jouwe!
Een kind was ik nog, het enige kind dat mijn ouders hadden voortgebracht, en ik genoot alle voorrechten die een dergelijke benijdenswaardige, misschien àl te benijdenswaardige positie met zich meebrengt; tegelijkertijd voelde ik me al groot, heel groot en eindeloos volwassen, was het of ik hemelhoog boven mijn eigen kindertijd uitzweefde.
Let wel, ik ben niet het zonnetje in huis. Een mild misantropisch klimaat past mij het best. Het hierboven beschreven illusoire geluk zou later ook pijnlijk worden ontmaskerd. En toch… toch schuilt er een optimisme in mij dat tegen alles bestand lijkt te zijn. Het is als een virus dat mij al op heel jonge leeftijd heeft aangestoken – in het Parijs van het Midden-Oosten, de stad van dromen die Beiroet was. Waar anders?
Een zondagskind tegen wil en dank, dat is wat ik ben.
Toen Libanon zichzelf begon te vernielen – het echte Libanon van bloedige vetes en etnische versplintering waarmee wij ,Westerse expats, ons zo weinig mogelijk inlieten - waren we net verhuisd. Alsof de autochtone bevolking zo goed was geweest op ons vertrek te wachten, alvorens naar AK-47 en granaatwerper te grijpen.
Inmiddels woon ik alweer heel lang in Nederland en heb ik er een journalistieke carrière opzitten. Als redacteur/verslaggever buitenland van het Algemeen Dagblad werd ik voor reportages uitgezonden naar landen als Sudan, Algerije, Iran, Pakistan en de Palestijnse gebieden (Westelijke Jordaanoever en Gazastrook). Laat ik er dit over zeggen: avontuur, dat is wat een mens gelukkig maakt, wat een mens verheft en vermeerdert. Geloof mij maar. Of niet. En natuurlijk ook al die intense ontmoetingen met mensen uit delen van de wereld waar het anders, heel anders toegaat dan in je eigen gestolde zwakstroomsamenleving.
Ik ben al een tijdje weg bij de krant. Tegenwoordig geldt daar de ‘belevingswereld van de lezer’ als leidraad. Op zich een gezond uitgangspunt, maar jammer genoeg vatten veel collega’s het begrip ‘belevingswereld’ op als ‘primaire interesses’, of erger nog: ‘vooroordelen’. Je moet de lezers vooral vertellen wat ze al weten – of menen te weten. Niets voor mij, ik probeer ze liever te vertellen wat ze nog niet weten.
Ik heb het vak van vertaler geleerd en verdien nu daarmee mijn brood. En ik heb een roman geschreven. In de kerker van mijn miskende intellect, vechtend tegen permanente twijfel, heb ik er jarenlang met bovenmenselijk geduld op geploeterd. Gelieve dit af en toe te beseffen wanneer u hem leest en denkt: dit loopt als een trein. Ik hoop dat u dat denkt, want ik heb mijn uiterste best gedaan om dat voor elkaar te krijgen.
Rest de vraag waarom ik eigenlijk wil schrijven. Wel, ooit zei een maatschappelijk werker tegen me: ‘Er zijn nu eenmaal mensen die onvoldoende bevrediging vinden in het normale dagelijkse bestaan.’ Misschien schrijf – en lees – ik dus om dat normale dagelijkse bestaan op afstand te houden – en om te ontsnappen aan het beklemmende gevoel dat er uiteindelijk misschien niets is waarin ik werkelijk geloof. In die zin zijn schrijven en lezen meer dan een hartstocht: hoe moet je anders het leven doorkomen, de afgrond van het zijn omzeilen?
(Foto auteur © Angélique Visée)