Mijn Madeleine, of: terug naar de magie van 29 augustus 1971
DOOR CARL STELLWEG
Wel eens iets van Marcel Proust gelezen? Nee? Welkom bij de club. Er is nog plaats, al is het dringen. Ik heb Proust ook niet gelezen namelijk. Maar zoals veel mensen die Proust niet hebben gelezen, heb ik wel veel over Proust gelezen. Zo woeker je met je tijd, en blijf je meetellen aan de intellectuele borreltafel.
Zodoende weet ik van Proust wat de smaak van een in bloesemthee gedoopte Madeleine (een schelpvorming cakeje) deed met de verteller van À la Recherche du Temps Perdu: hij werd overspoeld door jeugdherinneringen. Volgens mijn vriendin, die bezweert Proust wél te hebben gelezen, althans ‘grote delen’, ligt het iets ingewikkelder, maar valt het wel zo samen te vatten.
Geur en smaak zijn de sterkste dragers van herinneringen, dat is welbekend. Wat zou mijn in bloesemthee gedoopte Madeleine zijn? Antwoord: de sigaar. Geen sigaar van een specifiek merk, of een die ik zelf opsteek, maar een willekeurige, anonieme, in de openbare ruimte opgestoken sigaar waarvan de rook onaangekondigd mijn neus in kringelt. Dan is het op slag weer 29 augustus 1971, en zit ik in Eindhoven op de tribune van de Philips Sport Vereniging, kortweg PSV. Dan ben ik weer in het stadion tussen Frederiklaan en Mathildelaan, ofwel tussen het spoor (de ‘railway side’) en de onvervalste fabrieksarbeiderswijk Philipsdorp, en voel ik weer diezelfde ontzaglijke, sprookjesachtige opwinding.
Hoe beschrijf je het onbeschrijfelijke? Het probleem is dat het gaat om een veelheid aan sensaties, die banaal zijn als je ze één voor één vermeldt. Het was het bombardement van indrukken waartegen ik als twaalfjarige niet bestand was. Die kun je niet allemaal gelijktijdig beschrijven. Ik kan daarom hier niet meer doen dan mijn best. Maar ik ga het proberen.
In de eerste plaats was er dus de overweldigende lucht van sigaren op die voetbaltribune. Zittribune West, achter een van de doelen. Ik werd daar omringd door oude mannen, te oud voor de staantribune, te arm voor de eretribune, van wie de meeste een bolknak, havana, balmoral, corona en hoe het verder heten mag hadden opgestoken. Dit leek de oude mannen een grimmig soort genot te schenken, terwijl ze commentaar leverden waarvan de achteloze knorrigheid en het door de wol geverfde cynisme mij imponeerden.
Het was het begin van het voetbalseizoen en ze verwachtten er op voorhand niet veel van. Die nieuwe aankopen: waar hadden ze die koekenbakkers nou toch weer vandaan gehaald? Had je dat vorige week tegen Feyenoord gezien? En waarom had die ene middenvelder, die hun al jaren een doorn in het oog was, mogen bijtekenen? Hij was dan wel goed voor zo’n tien doelpunten per seizoen, maar hij veroorzaakte er even zo vrolijk tien! ‘Multimiljonairen’ waren het, maar dat zag je er niet aan af.
Zelf dacht ik dat PSV een eenvoudige zondagmiddag tegemoet ging. PSV moest tegen FC Utrecht, en FC Utrecht was het vorige seizoen veel lager geëindigd in de eredivisie. Wat kon er misgaan? PSV was dit seizoen met twee nederlagen begonnen: een thuisnederlaag tegen het middelmatige MVV (0-1), in mijn ogen een eenmalig bedrijfsongeval, bedoeld om mij zand in de ogen te strooien, en een reguliere, eervolle uitnederlaag tegen het machtige Feyenoord (1-0). Vandaag, dat kon niet anders, kwam de ommekeer, de eerste winst, en werd een krachtig begin gemaakt met een herstel van de normale verhoudingen.
Schuchter, maar ook met naïeve overtuiging, sprak ik tegen de oude mannen de verwachting uit dat PSV met 4-0 zou winnen. Hoongelach. De overmoed van de jeugd! Mijn opa, dankzij wie ik hier nu was en die een paar rijen achter mij op zijn vaste stoel zat, had mij eerder al voorgehouden dat ik de zaken te luchthartig inzag. De bal was immers rond. Dat was ik mooi even vergeten.
De grilligheid van het spel ging mijn kinderlijke bevattingsvermogen nog te boven. Bovendien wilde ik dolgraag dat PSV won: hoe kon het lot zo hardvochtig zijn om die wens niet in te willigen?
Aan de andere kant vermoedde ik dat er in deze omgeving niets viel uit te sluiten. Alles was hier nieuw voor me. Zoals de muziek: Borriquito van de Spaanse zanger Peret, de zomerhit van het jaar, een eentonig deuntje met veel hitsig handgeklap dat ernstig vervormd uit beroerde luidsprekers schalde, en tot de rest van mijn dagen een onverdiend plekje in mijn mentale jukebox zal blijven innemen.
Ik kende helemaal geen slechte muziek uit slechte luidsprekers, ik woonde niet in Nederland maar in het Midden-Oosten, ik was zogezegd een expat-kind. Bij mij had je Arabische muziek, die amper als muziek tot mij doordrong, en verder alleen de klassieke muziek van mijn ouders, die dagelijks het huis vulde, en waarnaar ik uren aan een stuk luisterde. Als enig kind had ik daar tijd genoeg voor.
Nu, blootgesteld aan de klanken van Borriquito, te midden van cynische oude sigarenrokers, drong het tot mij door dat ook muziek van laag allooi overtuigingskracht kon hebben en dus bestaansrecht had. Die muziek hoorde bij de vulgaire maar levensechte opwinding in dat half uur dat aan een voetbalwedstrijd voorafging, terwijl het stadion zich langzaam vulde en de spelers al bezig waren aan hun warming-up. Mooie-menerenmuziek van Beethoven en Vivaldi zou het publiek terecht niet hebben getolereerd.
De opzwepende klanken van Borriquito hoorden bij deze drukte, dit gewoel, die mij vreemd waren, waarin ik mij klein maar ook wonderlijk geborgen voelde. Bij mij thuis in het Midden-Oosten was het alleen druk op militaire parades, en in de souk, en daar ging een expat-kind nooit naartoe. Ik groeide op in de rust van het zeer ruime, koele appartement dat mijn ouders tot hun beschikking hadden in de beste buurt van een uitgestrekte, stoffige stad. Ik ging naar een kleine Franse school met alleen Europese kinderen. Van de maatschappij ter plaatse was ik afgesneden, en ergens in mij was er een besef van onwerkelijkheid.
In het Philips-stadion werd ik ondergedompeld in die rauwe, kleurrijke, openhartige, luidruchtige Nederlandse maatschappij waar ik, bewust of onbewust, vaak van had gedroomd. Die vitale alledaagsheid, dat gewone en toch zo intense, was overrompelend en roesverwekkend voor een jongen wiens wereld tot dan vooral uit boeken en platen had bestaan. Voetbal was avontuurlijk volkstheater dat iets wezenlijks toevoegde aan mijn leven.
‘Levend’ voetbal, wel te verstaan. Van voetbal op tv had ik al kennis genomen: een klein jaar eerder, om precies te zijn op 5 september 1970, had Feyenoord de Wereldcup gewonnen door een Argentijnse boevenbende met de bedrieglijke naam Estudiantes de la Plata te verslaan, en ik was toevallig ook toen in Nederland om er getuige van te zijn. Op televisie natuurlijk, alweer een medium dat mij nagenoeg onbekend was.
Met die triomf van Feyenoord was mijn belangstelling voor voetbal geboren. Het was fascinerend om op een televisieschermpje snelle en behendige figuurtjes een wittig bolletje naar elkaar te zien afspelen.
In het echt bleken die figuurtjes mannen met woest halflang haar, vervaarlijke bakkebaarden, glimmende tenues en glimmende gespierde dijen te zijn, die met nonchalante kracht tegen een object trapten dat destijds nog met een zeker ontzag ‘het leder’ werd genoemd. En dat alles op een onwezenlijk frisgroen, glad veld. Onder begeleiding van de klanken van Borriquito en de knorrige wisecracks van oude mannen, door de mist van hun sigaren.
Het hoge woord moet eruit: dit was magie.
Goed, de wedstrijd. In de eerste helft was er opwinding en misbaar, maar gebeurde er niets. PSV kreeg een paar kleine kansen. Ik begreep niet waarom mijn helden nalieten om eenvoudig af te rekenen met hun tegenstander. Wat mankeerde ze? Waarom zo onmachtig? PSV was vorig seizoen toch veel hoger geëindigd dan FC Utrecht? Nou dan! Kom op dan! Waarom zat er zo vaak een Utrechts been tussen, lieten ze dat steeds gebeuren?
In de rust voelde ik de wandelstok van mijn opa op mijn schouder tikken. Ik keek om. Ik had hem niet vaak zien lachen. Op zijn 72ste viel er op zijn uitgebeende gezicht voornamelijk uitputting te lezen. Aan het ontbijt stroopte hij zijn broek tot zijn knieën af om een forse spuit in de vaalwitte binnenkant van zijn rechterdij te drijven.
Of zijn gezondheid ermee te maken had weet ik niet, maar mijn opa had een onvriendelijk, misantropisch, ruzieachtig karakter. Hij was niet veel minder dan een huistiran. Mijn oma sprak hij aan met ‘suftrul’. Ze kon zelden iets goed doen. En ook op mij had hij vaak kritiek. Mijn moeder noemde hem ‘een zwarte kachel die nooit brandt’.
PSV was een van zijn vele bronnen van frustratie, maar ook een van zijn weinige bronnen van vreugde. Bitterzoete vreugde misschien. Nu zag ik hem dus eindelijk eens lachen, op precies diezelfde wereldwijze manier als zijn oude makkers om hem heen: ‘Zie je nou wel, dat het niet zo makkelijk gaat?’ riep hij, wandelstok in zijn ene en walmende bolknak in zijn andere hand, en op dat moment rees hij in al zijn fragiele ouderdom ver boven mij uit. Tegelijkertijd had die tik met zijn stok de waarde van een schouderklop, voelde ik me voor het eerst vriendschappelijk met hem verbonden. Want hij had dan wel geen prettig karakter, daarmee was niet alles gezegd. Toen ik vier jaar oud bij mijn grootouders logeerde en hoge koorts kreeg, stond de zwarte kachel de hele nacht aan mijn bed te branden van bezorgdheid.
Zo’n tien minuten in de tweede helft scoorde PSV dan toch. Pleun Strik, een middenvelder die wel vaker een nuttig goaltje meepikte, was de verlosser. Een mooie goal was het niet, ik zag er niet veel van. Er was wat onoverzichtelijk gedoe voor het doel van Utrecht – het doel aan de overzijde, dus ver van mij af – en ineens bolde het net een beetje, gingen er armen in de lucht in en klonk er gejuich.
Het was niet eens een heel uitbundig gejuich, meer een het-werd-onderhand-ook-wel-eens-een-keertje-tijd-stelletje-verwende-multimiljonairen-gejuich. Maar zelden was ik zo blij.
PSV en FC Utrecht hebben in de loop der jaren fascinerende duels uitgevochten, het waren gevechten tussen Brabants ons-kent-ons en Randstedelijke bluf, maar aan deze wedstrijd zou nooit, maar dan ook nooit meer worden gerefereerd. Het was een van die vele totaal ongedenkwaardige wedstrijden waarin niets gebeurde, op een ingeving van een nuttige middenvelder na: in dit geval ene Pleun Strik, die beslist geen miljoenen bij PSV heeft verdiend.
Het was een duel dat volkomen terecht in de vergetelheid zou wegzinken. Dat begon meteen al na het laatste fluitsignaal. De punten waren binnen, inpakken en wegwezen. Maar in mijn Madeleine, in een veilig door sigarenlucht omwikkeld verleden, leeft PSV-Utrecht van 29 augustus 1971 eeuwig voort.
PSV eindigde dat seizoen overigens lager dan FC Utrecht. De cynische oude sigarenrokers kregen gelijk: koekenbakkers. Prutsers. Miskopen. Verspilde miljoenen. Pas daarna kwamen de grote successen van de jaren zeventig – driemaal landskampioen, winnaar van de UEFA-cup – die Magere Hein mijn opa onthield.
Met plezier over jouw Madeleine gelezen. Geïnteresseerd in een van mijn Madeleines die door jouw column werd getriggerd? Deze gaat namelijk ook over voetbal. Mijn familie was voor Feyenoord. En wel zo fanatiek dat bij verlies de voor de wedstrijd geschilde aardappelen zo de vuilnisbak in werden gekiept. Alle eetlust verdwenen. Wij gingen dan met 2 gezinnen naar de thuiswedstrijden, ons gezin en het gezin van de zus van mijn moeder. Ik spreek over eind/midden 1950. De wedstrijden op zich interesseerden mij niet, wel de reacties van de mensen om mij heen. Verbijsterd was ik over het fanatisme en vooral die van mijn eigen familie, die ik normaal als vredelievend ervaarde en nu fanatieke taal hoorde uitslaan. Maar wat mijn Madeleine pur sang is, is onze entree in de Kuip. Ik en mijn kleinste neefje moesten onder het toegangshek door kruipen, terwijl onze ouders en de oudere jongens (ik was het enige meisje) werden gecontroleerd op toegangsbewijzen. Ik sliep daardoor de nacht ervoor slecht en kon me totaal niet verheugen op de wedstrijd. Bovendien was ik een bang kind, vooral om mijn begeleiders kwijt te raken. Dus circa 2 meter na het hek bleef ik al staan om ze op te wachten. Voor welke daad ik elke wedstrijd op mijn falie kreeg. Doorlopen was de order. Dus in tegenstelling tot de betere verstandhouding met jouw grootvader na de wedstrijd PSV:Utrecht heb ik een negatieve Madeleine overgehouden aan voetbalwedstrijden. Gelukkig ervaar ik ook positieve Madeleines bij bepaalde geuren en smaken. Misschien een andere keer?
Ha Hennie, dank voor je reactie en voor het delen van jouw voetbal-Madeleine! Die doet me denken aan de vele negatieve voetbal-Madeleines die mijn moeder moet hebben gehad vanwege het gedrag van mijn opa, haar vader. Want die was ook niet te genieten als PSV had verloren!