Hyena

De anatomie van hyenawijfjes en andere pikanterieën

Soms is het heel fijn om ervan langs te krijgen. Om de simpele reden dat je dan kunt terug slaan. Dat is goed voor de adrenaline en de zelfbevestiging. Althans bij mij. Welja, van strelingen aldoor word ik maar wee en week. Daarentegen voedt miskenning de strijdbaarheid.

‘Wat mij niet doodt, maakt mij sterker,’  schreef Nietschze al, en zo is het.

Dank dus, Paula Lampe, voor die negatieve recensie van mijn roman ‘Mijn beeldschone aandoening’ op de site literairedebuten.nl. Met name natuurlijk omdat ze niet helemaal negatief is. Het is de juiste mix van streling en miskenning die het schrijversbloed verkwikt.

Over de eerste honderd van de 549 bladzijden van mijn roman is Lampe vol lof: ze waant zich in een Erwin Mortier-achtig universum. Voor wie Erwin Mortier niet kent: dat is een Vlaamse schrijver met een precieuze, overpoëtische, ietwat melodramatische stijl die door sommigen erg wordt bewonderd (laatste titel: Gestameld liedboek – moedergetijden). De twee kwetsbare, zoekende, vroegadolesecente jongens die in het begin van mijn roman filosofische gesprekken voeren in een vage homo-erotische sfeer: Lampe vindt dat allemaal heel literatuurderig en verantwoord, zo vermoed ik. ‘Diepgaand en invoelbaar’, om het in haar eigen woorden uit te drukken.

Zo had ik kennelijk moeten doorgaan. Maar dat doe ik niet. Althans niet volgens haar. Ik heb niets met Erwin Mortier uit te staan, zo blijkt. Ineens is het gedaan met de diepgaande invoelbaarheid en de filosofische gesprekken en raken we pardoes in Porky’s pikante pretpark verzeild. Er zijn inmiddels meiden op het toneel verschenen en het testosteron schiet omhoog. ‘Er openbaart zich’, schrijft Lampe, ‘een stijlbreuk waarin de eerdere ontroerende argeloosheid en betovering ontbreekt’. Afkeurend meldt zij dat ik ‘minutieuze beschrijvingen van schaamhaar’ ten beste geef. Dat staat ‘in schril contrast met de eerdere dromerige grondtoon’.

Alsof schaamhaar niet tot dromerijen zou kunnen aanzetten, maar soit – dat zal niet eenieder gegeven zijn.

Erger nog is dat ik met aanstootgevende woordjes als  ‘piemel, aftrekken, zaadspuiten en tietjes’ begin te strooien en daarmee de ‘intrigerende zweem die boven de tekst hing voorgoed verknoei’.

Nu kan ik best tegen kritiek, maar niet tegen onrechtvaardigheid, zeker niet wanneer ik daar zelf door word getroffen. Paula Lampe heeft het volste recht mijn roman niet geslaagd te vinden, maar de suggestie dat ik mij na een veelbelovende aanzet tot vieze-oude-mannen-proza heb verlaagd, kon ik niet over mijn kant laten gaan. Vandaar dat ik haar van repliek heb gediend. Die repliek is te lezen op de literairedebuten.nl en reproduceer ik hier met verhelderend beeldmateriaal:

Beste mevrouw Lampe,

Dank voor uw recensie van ‘Mijn beeldschone aandoening’. Uiteraard mag u over mijn boek oordelen zoals het u belieft, maar ik teken wel bezwaar aan tegen de indruk die u wekt als zou ik de roman hebben laten ontsporen van een tere en dromerige Erwin Mortier-achtige vertelling in een reeks pikanterieën van laag allooi. Dat doet u namelijk met de volgende opmerkingen: ‘In schril contrast met de eerdere dromerige grondtoon volgt een nauwkeurige beschrijving van schaamhaar. Woorden als ‘piemel, aftrekken, zaadspuiten en tietjes’ verknoeien de opgebouwde, intrigerende zweem die eerder nét boven de tekst hing voorgoed. De metafoor ‘van de kruk afkomen’ waarmee ‘klaarkomen of orgasme’ bedoeld wordt, doet je daarna alleen nog de schouders ophalen.’

Mijn in uw ogen nauwkeurige beschrijving van schaamhaar beslaat in deze ‘vuistdikke’ debuutroman twee regels. Uit uw verzuchting dat de intrigerende zweem die boven de tekst hing hiermee voorgoed is verknoeid, moet ik afleiden dat u op het gebied van schaamhaar een kruidje-roer-me-niet bent.

Wat de overige gewraakte termen betreft: het woord ‘aftrekken’ komt in het boek in het geheel niet voor, en het woord ‘tietjes’ één keer, en dan nog zeer terloops, als onderdeel van het stoere mannenvocabulaire van een 17-jarige. ‘Piemel’ wordt in deze 549 pagina’s beslaande roman daarentegen maar liefst zes keer gebezigd, zij het meestal niet in een seksuele context, maar bijvoorbeeld in een beschrijving van de wonderbaarlijke anatomie van het hyenawijfje en het ellendige lot van de verschrikkelijk misvormde Elephant Man, wiens enige normaal ogende lichaamsdeel zijn – precies – piemel, was.

Hyenawijfje met clitoris in de vorm van een nep-penis

 

Artistieke impressie van Joseph Carey Merrick (1862-1890), alias The Elephant Man

‘Zaadspuiten’ komt veel later in het boek aan de orde, en dan niet in de letterlijke betekenis van ejaculatie, maar in een vergelijking tussen seksuele- en geweldsbevrediging (‘haatspuiten’), waarbij mijn hoofdpersoon tot de conclusie komt dat er in het eerste geval sprake is van een heilzamere fysiologische uitwerking dan in het tweede.

Ten slotte de uitdrukking ‘van de kruk afkomen’, inderdaad een metafoor voor ‘klaarkomen’. U haalt er uw schouders over op. Ten onrechte, want het zijn de ouders van mijn op dat moment 13-jarige hoofdpersoon die zich op deze wijze tegenover hem uitlaten, wat hem begrijpelijkerwijs in grote verwarring brengt en hem de rest van zijn leven zal bijblijven. ‘Van de kruk afkomen’ wordt zodoende een soort mantra met op den duur een diepere betekenis dan louter ‘klaarkomen’. Overigens komt de uitdrukking reeds voor in het door u bewonderde, ‘diepgaande en invoelbare’ Erwin Mortier-achtige gedeelte.

Door de woorden ‘piemel, aftrekken, zaadspuiten en tietjes’ zo achter elkaar te plaatsen doet u het verder voorkomen alsof er een rechtstreeks onderling verband is. Het tegendeel is waar, ze zijn sterk verspreid over het boek te vinden en hebben betrekking op zeer uiteenlopende aspecten.

Nogmaals, mevrouw Lampe, u mag van mijn boek vinden wat u wil. Seksualiteit speelt er een belangrijke rol in, dat is waar. Maar uw suggestie dat ik dit onderwerp op een vulgaire en expliciete wijze benader, is bezijden de waarheid. Uw recensie bevat overigens meer onzorgvuldigheden, maar die zal ik op mijn eigen site behandelen.

Met vriendelijke groet, Carl Stellweg

Eigenlijk zou ik het hierbij moeten laten, maar anderzijds voel ik mij verplicht het dreigement in de laatste zin van deze reactie waar te maken.

Paula Lampe vindt het een probleem dat mijn hoofdpersoon behept is met een ‘sneu zelfbeeld’ (hij noemt zichzelf immers een eikel met een onbetekenende rotkop).  ‘Geen toegankelijk personage waar de lezer zich mee kan identificeren,’ voegt ze er ietwat tautologisch aan toe. Afgezien van de vraag of personages die het met zichzelf hebben getroffen toegankelijker zijn, of dat dergelijke personages het überhaupt waard zijn dat men zich met hen identificeert , valt het te bezien of mijn hoofdpersoon wel een ‘ sneu zelfbeeld’  heeft. De houding van superieure onthechting die hij zich heeft aangemeten zou je ook nogal hoogmoedig kunnen noemen. Welaan, het is een dunne lijn tussen arrogantie en onzekerheid. In ieder geval vallen hem op een dag de schellen van de ogen. Letterlijk en figuurlijk kijkt hij in de spiegel en denkt, om even correct te citeren: ‘ Wie is eigenlijk die eikel met die onbetekenende, afhoudende rotkop?’

Ik hoop dat Paula Lampe het met me eens is dat in het leven van ieder denkend mens een moment behoort te zijn dat hij of zij zichzelf met afkeuring in de spiegel bekijkt. Dat lijkt me, behalve gezond, ook heel herkenbaar.

Wat de recesente schrijft is dus een moedwillige versimpeling, of gewoon een kwestie van dommigheid. Laat ik het maar op het laatste houden, want men moet niet te snel uitgaan van kwade bedoelingen.

Ach, misschien heeft mevrouw Lampe ondanks alles toch gelijk en heb ik gewoon een slecht boek geschreven. Maar het is nog altijd een stuk moelijker een slecht boek te schrijven dan een slechte recensie.

Een voorbeeld. ‘Door alleen op te schrijven wat is gepasseerd, schep je nog geen kunst,’  wordt mij voorgehouden. Maar wat doet schrijfster dezes zelf? Ze meldt dat de openbaringen aan het eind van het boek ‘verrassen noch fascineren’, rept van een ‘nauwelijks overtuigende ontknoping’ en van eindjes die ‘op een flauwe manier aan elkaar worden geknoopt’. Dat moge allemaal zo zijn, maar waarom is het zo? Dat vertelt Lampe er niet bij. Door het ontbreken van een argumentatie blijft dit oordeel verstoken van relevantie en kan ik haar zeggen dat ‘door alleen te noteren wat je vindt, je nog geen goede recensie schrijft.’

Nog een laatste onzorgvuldigheid van Paula Lampe: mijn hoofdpersoon vindt helemaal aan het eind een nieuwe liefde ‘ in… ja, in wie?’ Ze rept van een ‘ raadselachtig personage’. Nee hoor, dat personage is helemaal niet raadselachtig, ik heb haar enige hoofdstukken eerder uitvoerig beschreven en uitgebreid aan het woord gelaten.

Een allerlaatste overweging en dan ga ik weer serieuze dingen doen: zoals er goede en minder goede schrijvers zijn, zo zijn er goede en minder goede lezers. Of laat ik zeggen: nieuwsgierige en minder nieuwsgierige lezers. Het eerste soort is in beginsel bereid zich door de al dan niet grillige gedachtenstroom van de schrijver te laten meevoeren, in de hoop te worden beloond met een verrijking van de eigen ervaringswereld. Het tweede soort neemt de eigen verwachtingen als uitgangspunt, toetst wat er gelezen wordt aan wat reeds gelezen is, en raakt verontwaardigd en ontdaan als er dan iets onverwachts optreedt. De consument-lezer, kortom, met een duidelijk eisenpakket, die steeds verder oprukt.

Ik ben er nog niet uit tot welke categorie ik Paula Lampe moet rekenen.

Reacties

Vrijheid van meningsuiting is vaak strontvervelend en bestaat dus niet op deze website. Reacties zijn welkom, maar worden door mij gewogen. Ik zie veel door de vingers, maar niet alles. Scheldpartijen worden sowieso geweerd. Seksisme en racisme uiteraard ook.




* Verplicht, email adres wordt niet gepubliceerd