Archief voor maart, 2011

The whole mess… almost

gcorso

Then Beauty … ah, Beauty –
As I led her to the window
I told her: “You I loved best in life
… but you’re a killer; Beauty kills!”
Not really meaning to drop her
I immediately ran downstairs
getting there just in time to catch her
“You saved me!” she cried
I put her down and told her: “Move on.”

Dit fragment uit het gedicht ‘The whole mess… almost’ van Gregory Corso is het motto geworden van mijn roman Mijn beeldschone aandoening. Gregory Corso (1930-2001) behoorde tot de Beat Generation, een invloedrijke groep Amerikaanse schrijvers die in de jaren vijftig en zestig hun hoogtijdagen beleefden. Eigenlijk weet ik weinig van ze af. Ja, ze waren vrijgevochten. En ja, ze hadden een afkeer van alles wat burgerlijk was. Zeker, ze waren wegbereiders van de roerige jaren zestig. Niet mis allemaal, maar het legendarische ‘On the road’ van Jack Kerouac, dat ik ooit  met hoge verwachtingen begon te lezen, stelde me zwaar teleur. Ik vond het gewoon een saai boek. That’s not writing, that’s typing. Dat had Truman Capote erover op te merken en dat was wat mij betreft precies in de roos.

Ik heb zo’n idee dat de enige Beat-schrijvers van belang de licht hysterische Allen Ginsberg, de alleszins gestoorde William Burroughs, en Gregory Corso waren. Corso was niet hysterich, noch gestoord, wel getourmenteerd en onaangepast. Zijn 16-jarige moeder vertrok met de noorderzon toen hij een maand oud was. De eerste elf jaar van zijn leven bracht hij bij ten minste vijf pleeggezinnen door, zijn vader bezocht hem nooit. Hij groeide op als kleine straatcrimineel, maar vatte in de gevangenisbibliotheek een liefde op voor de klassieken. Daarmee werd de basis gelegd voor poëzie die zowel streetwise als verheven is.

Ooit beschreef Jack Kerouac Gregory Corso als a tough young kid from the Lower East Side who rose like an angel over the rooftops and sang Italian songs as sweet as Caruso and Sinatra, but in words…

Of dit eerbetoon overdreven is of niet, het is stellig het mooiste dat ik van Kerouac heb gelezen.

Lees meer

Charles Bukowski, de onbegrepen stilist. Bim bim bim!

bukowski

DOOR CARL STELLWEG

Mijn roman Mijn beeldschone aandoening bevat geen verwijzing, direct of indirect, naar Charles Bukowski (1920-1994), dichter en prozaïst van de Amerikaanse zelfkant. Toch mag hij in dit blog niet ontbreken, want hij heeft veel invloed op mij gehad. Het ligt niet voor de hand zijn stijl ‘elegant’ te noemen, niettemin dringt deze kwalificatie zich aan mij op als ik zijn werk lees.

Zelf zou hij het ongetwijfeld een belediging hebben gevonden om een ‘mooischrijver’ te worden genoemd, maar toch was hij dat: een mooischrijver in de goede zin van het woord. Zijn zinnen mogen vaak simpel zijn en de observaties niet zelden aan de rauwe kant, maar er zit niets in dat knarst, dat wringt,  niet vloeiend loopt, een onnatuurlijke, gekunstelde of onoprechte indruk maakt. Het is direct, trefzeker en sluitend, het biedt pijnlijke, messcherpe inzichten en het is ook nog eens gezegend met een superieure relativerende humor en zelfspot.

Bukowski was een groot stilist. Misschien moet je zeggen dat zijn proza van een hardhandige schoonheid is.

Om het in zijn eigen woorden te zeggen: ‘You have to say the thing. Each line must be full of a delicious little juice. Flavour, power. Bim bim bim! Bim bim bim!’

Bukowski en schoonheid? Zijn dat dan geen onverenigbare grootheden? Kots, bloed, vuil, groezelige seks en destructieve waanzin, daar zit zijn werk vol mee. Met overduidelijke graagte hing hij de onhandelbare dronkaard uit. Hij tierde en schold, tegen vriendinnen en collega’s, en niet zelden in het openbaar. Mensen die hem goed gezind waren terroriseerde hij met zijn onberekenbaarheid. De vele close-up foto’s die van hem bestaan, bewijzen dat hij koketteerde met zijn grote, pokdalige apenhoofd.

Maar dat alles zegt weinig over zijn betekenis als schrijver. Hij had geen afkeer van schoonheid, maar van esthetiek. Hij verachtte verfraaiing en vergoelijking, hij schreef over wanhoop, over de bikkelharde bodem van het menselijk bestaan. Over hoeren, dronkaards en mislukkelingen.

De grootheid van zijn werk lag hierin dat hij hen menselijk maakte, diep menselijk, zonder enige valse troost te bieden, laat staan dat hij een spoortje sentimentaliteit aan de dag legde.

Bukowski verkocht geen laffe praatjes. Toch voel ik een wonderlijke onderliggende weemoed, iets gewijds zelfs, en muzikaals in de manier waarop hij het mensdom in zijn ellendigste staat portretteerde. Het getuigt van uitzonderlijk talent als je een lyriek van de goot kunt oproepen, zonder je te buiten te gaan aan romantisering, zonder ooit je toevlucht te nemen tot bloemrijke formuleringen of troostende metaforen.

Wanneer hij schreef, luisterde hij naar klassieke muziek en dat is op de een of andere manier goed voor te stellen. De pianist Willem van Ekeren maakte liederen van zijn gedichten, gebaseerd op het Wohltemperierte Klavier van Johann Sebastian Bach. Het effect is verbazingwekkend.

Bukowski was een compromisloze schrijver. Niets was hem heilig, behalve de waarheid. En de waarheid is, in literatuur, altijd mooi. Soms hartverscheurend mooi, soms even onbedoeld als onontkoombaar elegant – zoals bij Bukowski.

Eén advies: lees Bukowski nooit vertaald. Feit blijft namelijk dat zijn proza en poëzie doorspekt zijn van schuttingtermen. En omdat Nederlands in essentie een vulgaire en benepen taal is, doen die termen in het Nederlands ook alleen maar vulgair en benepen aan.

Hieronder twee interpretaties van het gedicht ‘Bluebird’.

YouTube voorvertoningsafbeelding
YouTube voorvertoningsafbeelding